|  
           Mijn
          persoonlijke ervaringen op één bladzijde weergeven , is 
          geen sinecure. Maar, het is wel een uitdaging. 
          Ik ben geboren op 22/09/60. Mijn ouders waren in de wolken,
          want zij hadden een dochtertje met alles erop en eraan gekregen. 
          Daarenboven hadden zij een koningswens. Immers, zij hadden
          reeds een zoontje van bijna 5 jaar. 
          Echter, na 6 weken werd hun prille geluk serieus op de proef
          gesteld. Door een virale besmetting werd ik tengevolge van meningitis
          ernstig fysiek gehandicapt. Ik kon niet spreken, niet rechtzitten,
          niet slikken, niet kauwen, mij niet voortbewegen... Toen was er nog
          geen sprake van vroegbegeleiding, waardoor kostbare tijd verloren
          ging. Via kennissen kwam mijn moeder in contact met een school voor
          buitengewoon onderwijs. Mijn basisonderwijs heb ik in 2 scholen voor
          B.O. gevolgd. Deze scholen hebben mij niet enkel op onderwijsgebied
          voorbereid op het secundair onderwijs, maar hebben ook meegewerkt aan
          het leggen van de grondslagen van mijn latere leven. Mijn secundair
          onderwijs volgde ik in een “gewone school”, die reeds op het einde
          van de jaren 60 zowel fysiek als mentaal openstond voor leerlingen met
          een handicap. Dan volgde de reuzenstap naar de universiteit. Ik begon
          mijn universitaire loopbaan in ‘81-’82. Toen was de Gentse
          universiteit voor mensen met een handicap absoluut ontoegankelijk.  Wij hadden les op 7 verschillende adressen. De studenten
          dienden mij steeds op en af de trappen te dragen. Van sommige profs
          ondervond ik ernstige tegenstand : daar ik toch nooit zou werken,
          meenden zij mij hiervan te moeten behoeden door mij op het einde van
          de 2de kandidatuur te doen zakken. Gelukkig kwamen we dit
          te weten en vonden we gehoor bij de toenmalige decaan, zodat dit
          verhinderd kon worden. Juni ’87 studeerde ik met onderscheiding af
          als orthopedagoge.  
          
          Ik heb nood aan een toegankelijke woon- en werkomgeving, hulpmiddelen
          en persoonlijke assistentie. Dankzij dit heb ik een zeer actief en
          gevarieerd leven op professioneel en sociaal vlak. Ik hoor anderen dan
          zeggen: “jij hebt gemakkelijk spreken, jij hebt geen gezin en geen
          dagelijkse sleur!”.  Gedeeltelijk
          is dit waar, maar ik heb dan andere ‘sleur’ die het leven met een
          ernstige fysieke handicap met zich meebrengt en waar vele mensen niet
          bij stilstaan. Zeker wanneer je als persoon met een handicap een
          actief geïntegreerd zelfstandig leven wilt leiden, moet je heel wat
          drempels overwinnen.  Maar,
          ik zie ook wel dat veel vrouwen met een handicap dubbel
          gediscrimineerd worden. Vrouwen met een handicap hebben in
          vergelijking met hun mannelijke collega’s minder kansen om een
          relatie te beginnen en een gezin te stichten. Zij zijn meer dan
          vrouwen zonder handicap het slachtoffer van seksueel misbruik en
          hebben soms over hun eigen lichaam en seksualiteit geen zeggenschap.
          Er zijn vrouwen met een handicap die een gezin combineren met een
          beroep, maar dit zijn witte raven door gebrek aan persoonlijke
          assistentie. Zij participeren nog minder aan het beleid dan mannen met
          een handicap, waardoor er zeker minder met hen in het beleid rekening
          gehouden wordt.  Mijn
          contacten met buitenlandse vrouwen met een handicap die langer dan wij
          ervaring hebben met persoonlijke assistentie, tonen duidelijk aan dat
          het hebben van assistentie, de kansen vergroot op het ontplooien van
          vriendschappen en relaties en het uitbouwen van een professioneel en
          sociaal leven.    Vandaag
          leven mijn moeder en ik samen in een volledig aangepaste woning. Na
          lang wachten kreeg ik uiteindelijk in december 2001 een persoonlijk
          assistentiebudget. Ik zeg na lang wachten, omdat mijn eerste aanvraag
          voor een persoonlijk assistentiebudget al dateert van 1993. Door mijn
          budget kan ik mijn eigen assistenten aanwerven en de organisatie en
          inhoud van mijn assistentie zelf bepalen. Hierdoor is er veel
          veranderd, zowel voor mijzelf als voor mijn moeder. Mijn werk kan ik
          hierdoor meer dan naar behoren uitvoeren. Mijn weinige schaarse tijd
          kan ik nu gemakkelijker buitenshuis invullen en ik kan in het
          huishouden mijn bescheiden steentje bijdragen. Dit neemt niet weg dat
          mijn moeder nog instaat voor een aanzienlijk deel van mijn assistentie
          in de weekends en ’s avonds.  
          
          Deze zeer beknopte beschrijving laat niet veel plaats open voor het
          vele vallen en opstaan, het verdriet en de vreugden, de tegenslagen en
          de overwinningen, de tegenstand en de medewerking, de vijandigheid en
          de vriendschap, ongeloof en geloof ... Mijn leven is tot nu rijk
          geweest aan emoties, gebeurtenissen en uitdagingen. Wat ik momenteel
          bereikt heb, is niet zomaar gekomen. Integendeel, de nooit aflatende
          fysieke en morele steun van mijn moeder was en is nog altijd een
          belangrijk fundament voor mijn individuele en maatschappelijke
          ontplooiing en gedurende mijn educatieve en professionele loopbaan heb
          ik steeds die  mensen
          ontmoet, die bereid waren mij te helpen, te steunen en kansen te
          geven. Natuurlijk mag ik mijn eigen inspanningen niet minimaliseren.
          Op fysiek gebied heb ik een hele weg afgelegd zonder te willen
          ontkennen dat ik een ernstige fysieke handicap heb. In tegenstelling
          tot mijn peuterjaren, kan ik mij verbaal uitdrukken en mijn
          lichaamshouding min of meer beheersen. Maar ook op emotioneel gebied
          heb ik een lange weg afgelegd. Uit ervaring weet ik dat je je lichaam
          en geest graag moet zien, vooraleer je anderen toelaat je graag te
          zien.  
          
          Wat wil ik nu eigenlijk met mijn verhaal duidelijk maken? Ik geloof in
          de ontplooiingskansen van iedereen. Iedereen heeft recht op een
          respectvolle benadering. Mensen worden niet zomaar mondig, respecteren
          niet zomaar de anderen, zijn niet zomaar solidair met anderen,
          engageren zich niet zomaar maatschappelijk, ... zolang de maatschappij
          in de ruime zin en de overheid in de enge zin zelf niet de voorwaarden
          hiervoor creëren, de nodige middelen en kansen voorzien en zelf het
          voorbeeld stellen. Wat personen met een handicap betreft, zullen de
          meeste mensen het hebben van een handicap steeds gelijkstellen met
          verdriet, medelijden, een last voor zichzelf en voor anderen, ...
          kortom zij zullen handicap verbinden met negatieve emoties en
          toestanden. De maatschappij is nog altijd in grote mate fysiek en
          moreel ontoegankelijk. Op die manier worden wij buiten de maatschappij
          gehouden en worden de mensen in “normale omstandigheden” niet met
          ons geconfronteerd, waardoor we gestigmatiseerd worden. Indien de
          maatschappij haar wetgeving, structuren, voorzieningen en
          dienstverleningen (tewerkstelling, onderwijs, huisvesting, mobiliteit,
          vrijetijd en cultuur, inkomen, ...) niet enkel zou afstemmen op de
          modale jonge, dynamische, hooggeschoolde, gezonde mens (meestal een
          man), maar zou concipiëren, rekening houdend met groepen die niet aan
          het modale ideaalbeeld beantwoorden, dan zouden heel wat minder mensen
          uit de boot vallen. 
          
          Iedereen heeft nood aan doelen, aan liefhebben en liefde, aan respect,
          aan erbij horen, aan maatschappelijke en sociale integratie... En wat
          dan met die mensen  (personen
          met een diepmentale handicap en bejaarden met dementie) die zich noch
          fysiek noch mentaal weerbaar  kunnen
          opstellen? Zij verdienen zonder twijfel een respectvolle benadering.
          Niettegenstaande zij naar klassieke maatstaven niet maatschappelijk
          productief zijn, vormen zij toch het geweten van onze maatschappij,
          zodat zij zeker een maatschappelijke rol te vervullen hebben. In dit
          technologisch tijdperk en periode van conservatieve en extremistische
          reflexen moeten deze mensen die niet aan ‘de norm’ beantwoorden
          ‘zichtbaar’ ingeschakeld worden in de samenleving willen we niet
          afglijden naar  een
          “brave new world” waar oppervlakkigheid en gebrek aan creativiteit
          troef is en iedereen een potentieel slachtoffer zal worden.
 |